Synthesis and Biological Evaluation of Modified Adenosine and Thymidine Nucleoside Analogues
SAMENVATTING In Deel I (Hoofdstuk 1-2) van dit werk beschreven we de synthese van gemodificeerde adenosine en thymidine analogen (zie Figuur 1). Deze verbindingen werden als moleculaire probes gebruikt voor de biologische evaluatie van adenosine-receptoren (ARn, Deel II, Hoofdstuk 3-6), die behoren...
Gespeichert in:
1. Verfasser: | |
---|---|
Format: | Dissertation |
Sprache: | eng |
Online-Zugang: | Volltext bestellen |
Tags: |
Tag hinzufügen
Keine Tags, Fügen Sie den ersten Tag hinzu!
|
Zusammenfassung: | SAMENVATTING In Deel I (Hoofdstuk 1-2) van dit werk beschreven we de synthese van gemodificeerde adenosine en thymidine analogen (zie Figuur 1). Deze verbindingen werden als moleculaire probes gebruikt voor de biologische evaluatie van adenosine-receptoren (ARn, Deel II, Hoofdstuk 3-6), die behoren tot de G-proteïne gekoppelde receptor (GPCR) superfamilie, en als inhibitoren voor thymidine-monofosfaat kinase (Deel III, Hoofdstuk 7-8), een potentieel antituberculose doelwit. NONNOHOHNNH2OHClNHINHCH3NH2CH2NH2ONHCH3N3CH2N3NHClMeO263'5'A NH2N3NNHOOHOOOHOHOHClF3'2'13B Figuur 1 Overzicht van de verrichte adenosine (A) en thymidine modificaties (B) Deel II richtte zich voornamelijk op de adenosine A receptor (A33AR), de meest recente AR. Reeds vele structurele variaties van het adenosine-skelet werden onderzocht met het oog op AAR affiniteit en selectiviteit, waaronder N6-benzyl-3 157 substituties en kleinere functionele groepen in 2-positie van het purine gedeelte, al of niet in combinatie met de introductie van een 5’-methylcarbamoyl in het ribofuranose deel. Door bovengenoemde veranderingen aan het adenosine-skelet te combineren met 3’-azido/amino(methyl)-modificaties (zie Figuur 1A), wilden we de invloed bestuderen van dergelijk (gecombineerd) substitutiepatroon op de A3AR selectiviteit, affiniteit en intrinsieke activiteit. Vele van de gesynthetiseerde analogen vertoonden matige tot hoge A3AR affiniteit en selectiviteit. Het beste derivaat uit deze serie was analoog 4.19 (K hAi3AR = 27 nM en A1/A3 selectiviteit > 350). Interessant bij deze verbindingen was dat de intrinsieke activiteit gemoduleerd kon worden afhankelijk van de substituent in 3’-positie: - een 3’-aminogroep (zoals bv. 4.14, 4.16 en 4.19) resulteerde in (sterk) partieel agonisme; - de azide precursoren (zoals bv. 4.11, 4.13 en 4.17) waren allen antagonisten; en - introductie van een methylene-spacer zoals bij 4.1-10, 4.12, 4.15, 4.18 en 4.20 ging ten koste van de intrinsieke activiteit. Ook bestudeerden we de rol van deze gemodificeerde adenosine analogen als tools voor het structuurgebaseerd onderzoek van ARn. Door organische synthese en moleculaire modeling te integreren in het “neoceptor-neoligand” concept, konden we (in samenwerking met dr. Kenneth A. Jacobson) meer inzicht verwerven in de moleculaire complementariteit van wild-type en gemuteerde A3 (Hoofdstuk 5) en A2A (Hoofdstuk 6) ARn. In afwezigheid van exacte structurele kennis van verschillende GPCRn, liet deze aanpak toe met behulp |
---|